De vermarkting van de cultuursector zet zich ongenadig voort, schrijft Stijn Devillé, artistiek leider van Het nieuwstedelijk. 'Vlaanderen is onderhand kunst aan het subsidiëren die niet meer tot bij het publiek geraakt.

Uit cijfers van het Kunstenpunt bleek vorige week dat het aantal theatervoorstellingen in de Vlaamse cultuurcentra op vier jaar tijd met 33 procent is gedaald, van 1.771 in 2011 naar 1.194 in 2015. Dit heeft een onvermijdelijke impact op het aanbod voor het publiek, maar ook op het financieringsmodel van de theatergezelschappen en - belangrijker - op de tewerkstelling en verloning van de nu al onderbetaalde kunstenaar. Fundamenteel ondergraaft het verder de maatschappelijke positie van de erkende theaterhuizen.

 

Dat de cijfers zowel de theatergezelschappen als de cultuurcentra beroeren, blijkt uit de talloze reacties afgelopen week op de sociale media. Verwijten vlogen heen en weer. Maar wie verder kijkt dan de symptomen, ziet dat ons hele cultuurbestel zwaar onder druk staat. Binnen dit en tien jaar beleven we the end of the cultuurwereld as we know it.

Break-even

In 2000 zorgt Bert Anciaux (toen Volksunie, sp.a) als minister van Cultuur voor nieuw geld binnen het Kunstendecreet. Voor het eerst in tien jaar is er een zekere instroom van nieuwe gezelschappen met jonge kunstenaars. Bovendien stimuleert Anciaux het lokale cultuurbeleid door de invoering van cultuurbeleidscoördinatoren: zij moeten het cultuurbeleid binnen de Vlaamse gemeenten stroomlijnen. De minister is ook de eerste die sociaal-artistieke projecten binnen de kunsten erkent. Hij voert ook participatie hoog in het vaandel, maar daar wordt door de sector niet overal even enthousiast op gereageerd.

Maar 2000 is ook een jaar van gemeenteraadsverkiezingen. In de slipstream van de dioxinecrisis in 1999 boekt de VLD een grote verkiezingsoverwinning. De CVP blijft weliswaar de grootste lokale partij, maar ze wordt op de voet gevolgd door de liberalen, die voor het eerst landelijk doorbreken.

Het schepenambt van cultuur is een geliefd ambt, omdat het vaak een grote portefeuille vertegenwoordigt en omdat het de schepen ook vaak onder de mensen brengt. Cultuur is bovendien een uitgavenpost waar liberale burgemeesters en schepenen een verschil willen maken: hier kan bespaard worden, hier kunnen marktprincipes geïntroduceerd worden. De programmatie moet breder, populairder, zalen moeten vol, het cultuurcentrum moet break-even draaien.

En hey, het blijkt te werken. De kunstenwereld, die verguld is met het extra geld dat Anciaux heeft vrijgemaakt, kan even tegen een stootje. En het commerciële, vrije circuit neemt ook een groeispurt. Van Hautekiet meets Riguelle tot Stijn en de sterren, tal van fijne formats zien het licht die als goedgemaakte, hapklare brokken wat variatie brengen naast de doorbrekende comedians. Het is een win-winsituatie: op de voorstellingen uit het vrije circuit kan het cultuurcentrum al eens winst maken, die vervolgens wordt geïnvesteerd in bijvoorbeeld jong talent of gezelschappen met moeilijke namen als Braakland/ZheBilding of MartHa!Tentatief.

Die lijn droogt snel op. Cabaretgroepen als Kommil Foo of comedians als Wouter Deprez spelen al gauw niet meer op basis van een vaste gage, maar op partage, een fiks deel van de ticketverkoop dus. Aanvankelijk is de verhouding 80-20, met het grootste deel voor de artiest, maar die verhouding verschuift met rasse schreden.

Vandaag romen commerciële producties alle marges af, en krijgt het cultuurcentrum nog de kruimels. Daar moet de schouwburg zijn energiekosten, technisch personeel, vestiaire, ticketing, suppoosten en nog een hoop randkosten als communicatie, auteursrechten en catering mee bekostigen: aan een avondje comedy legt het cultuurcentrum vandaag al gauw 2000 euro gemeenschapsgeld toe. Commercieel circuit? Dit lijkt verdacht veel op subsidie.

Bovendien legt het bijkomende druk op de erkende podiumkunsten. Nu de budgettaire ruimte van de cultuurcentra geslonken is, verwachten programmatoren ook een grotere financiële return van de theatergezelschappen uit het kunstendecreet. Bekende titels en koppen verkopen beter dan nieuw en onbekend werk. De vermarkting heeft zijn intrede gedaan.

En toen moest de financiële crisis nog losbarsten, die de gemeentefinanciën nog verder onder druk zette.

Fast forward naar vandaag. De crisis en de daaropvolgende machtsovername door de N-VA in veel Vlaamse steden en gemeenten heeft deze dynamiek niet omgekeerd, maar net versterkt. Grote sociaal-politieke verschuivingen als gevolg van de interne staatshervorming, het kerntakendebat en de roep om meer autonomie voor het lokale beleid zetten de tendens op scherp. Terwijl er onder Anciaux nog een koppeling was tussen het kunstendecreet en het decreet lokaal cultuurbeleid, waarbij de spreiding van de erkende kunsten een kernopdracht was van het lokale cultuurbeleid, werden die twee nu helemaal losgeknipt.

Het decreet op het lokaal cultuurbeleid is, wat de spreidingsverplichting voor kunsten betreft, afgeschaft, de middelen zijn versast naar het gemeentefonds. Want, zo luidt de redenering, elk gemeentebestuur is wijs genoeg om te weten wat het het best met zijn geld aanvangt. Een waarborg dat er op zowat elke plek in Vlaanderen professionele theater- en dansvoorstellingen of concerten te beleven zijn, heeft de toeschouwer niet meer. En de faciliterende rol die de provincies speelden, is geschrapt in het kader van de interne staatshervorming. Persoonsgebonden materies als cultuur horen immers niet meer tot de provinciale taken.

 

Het zijn dus pijnlijke tijden voor de kunsten. Want na de tweevoudige budgettaire kaasschaaf van een onmachtige cultuurminister als Joke Schauvliege (CD&V), schrapte ook Sven Gatz (Open VLD) bij de jongste kunstensubsidies 20 procent van de organisaties. Enkel wie een 'zeer goede' tot 'goede' beoordeling haalde, op zowel artistieke als zakelijke werking, kon overleven. Deze organisaties werden de facto beloond met een budget dat in de meeste gevallen hun budget uit 2009 niet oversteeg, terwijl de loonkosten in de afgelopen acht jaar natuurlijk alleen maar zijn toegenomen.

De beide ministers schermden met de mogelijkheid tot aanvullende financiering die kunstenorganisaties maar moeten aanboren: crowdfunding, sponsoring, mecenaat. Dat dat slechts lapmiddelen zijn, daar is het huidige kabinet inmiddels ook achter. Soelaas wordt nu vooral verwacht van de tax shelter voor de podiumkunsten, waar ik eerder al over schreef op KnackFocus.be.

Naast de gekrompen financiën, zien programmeurs in cultuurcentra zich nog met een andere uitdaging geconfronteerd: hun eigen maatschappelijk draagvlak. De centra zouden te elitair zijn en moeten uit hun muren breken. Programmatoren ontwikkelen daarom werk dat specifiek op de lokale bevolking is gericht.

Dat is erg goed en nuttig werk. Alleen kost het handenvol geld en personeelsinzet. Eén wijkproject kost gemakkelijk een vijf- of tienvoud van een reguliere voorstelling in de zaal. En dan nog is het budget eigenlijk ontoereikend om een echt professionele productie te maken. Bovendien vreet het verder aan het al gekrompen programmatiebudget.

 Bijna zeer goed

In de polemiek op de sociale media de afgelopen week werd de bal opvallend vaak teruggekaatst naar de theatergezelschappen. Er wordt nu eenmaal frisser en verrassender werk gemaakt door jonge gezelschappen en die moeten we ook een plek geven, verzuchten de cultuurcentra. De publiekscijfers voor theater zijn gedaald, zegt de ene. De publiekscijfers voor theater zijn net gestegen, juicht de andere, so what's the problem?

Dat al deze argumenten niet bevestigd worden door de cijfers, legt iets anders bloot. Ook dit debat dreigt te verzanden in polarisering. Programmatoren beseffen wel dat hun speelruimte wordt ingeperkt, maar hebben niet ten volle door welke maatschappelijke impact het spel heeft dat ze noodgedwongen spelen.

Want als je suggereert dat het betere of frissere werk wordt gemaakt door jonge gezelschappen, wat betekent dan de hele beoordelingsprocedure die de kunstenorganisaties vorig jaar hebben doorgelopen? Dat de 'zeer goede' beoordelingen maar voor de grap waren? Dat het Vlaamse theater dat internationaal wordt gelauwerd, eigenlijk maar een sof is? Dat de beoordelingscommissies, die goeddeels bemand werden door programmatoren, toch fout zaten? Of een jaar later van mening zijn veranderd over wat goed is en wat niet? Had Sven Gatz dan méér dan 20 procent moeten schrappen?

Dat de Vlaamse cultuurcentra in de afgelopen vijf jaar gemiddeld 33 procent minder erkende theaterhuizen zijn gaan boeken, is niet alleen financieel een kleine ramp voor deze gezelschappen, maar ook voor de artiesten die er hun loon uit moeten halen.

Ter herinnering: uit een studie die Joke Schauvliege bestelde bij de UGent, bleek dat een Vlaamse acteur gemiddeld 14.000 euro verdient per jaar. Dat is minder dan het bestaansminimum. En het gaat om een gemiddelde. Dat wil zeggen dat er acteurs zijn die meer verdienen, maar ook veel die minder verdienen. Als een theatergezelschap geen aaneensluitende tournee meer kan garanderen, dwingt hen dat de acteurs (sowieso al seizoensarbeiders) met dagcontracten te verlonen.

Supermarktgevoel

Maar de daling met 33 procent is niet alleen een financieel probleem voor de gezelschappen of de acteurs. Het is ook een knauw voor het niveau van het artistieke aanbod voor de burgers in onze regio. Vlaanderen is onderhand kunst aan het subsidiëren die niet meer tot bij het publiek geraakt. Hoe duurzaam is dat? Het zal niet lang duren (en de komende verkiezingen zijn al in 2019) voor één of andere partij hier harde consequenties aan zal verbinden. Kroniek van een aangekondigde afschaffing?

Wie ondertussen een jaarbrochure van een doorsnee cultuurcentrum doorbladert, krijgt het gevoel een goeie ouwe Trois Suisses-brochure in handen te houden. Een beetje dit, een beetje dat. Allemaal degelijk, niks op aan te merken. Maar mij overvalt toch een zeker supermarktgevoel.

Het lichte entertainment overweegt. Programmaties met een weerhaak, iets dat debat uitlokt of doet nadenken, moet je met een vergrootglas gaan zoeken. Nochtans was het destijds de bedoeling van cultuurminister Frans Van Mechelen (toen CVP) om met de bouw van cultuurcentra en bibliotheken aan volksverheffing te doen. Dat vinden we vandaag oubollig en paternalistisch. We vinden onszelf al ontwikkeld. En na het harde werk op de arbeidsmarkt willen we vooral geëntertaind worden.

Zo dreigen we het kunstenveld, dat ons internationaal wordt benijd, te verkwanselen voor het Angelsaksisch model. Populaire formats, met bekende koppen, tegen dure tickets. En het publiek? Dat weet niet wat het mist. Maar als je de bon uit de krant hebt geknipt, krijg je korting bij de popcorn