Het kan zeer vruchtbaar zijn om het schrijven en het spelen/maken meer van elkaar los te koppelen
Goedemiddag, ik zou mijn bijdrage willen beginnen met een verontschuldiging. Ik wil mijn excuses aanbieden aan de mensen van de Leesclub, van wie ik de meesten goed ken. Het is een initiatief dat ik ontzettend toejuich, en dat er mijns inziens, naast andere initiatieven, toe heeft bijgedragen dat er de afgelopen 2 jaar een groeiende interesse voor de toneelschrijfkunst is gekomen. Ik voel me echter schuldig dat ik nog geen enkele keer heb deelgenomen, en ik ga van dit forum gebruik maken om te trachten uit te leggen hoe dat komt. Ik ben bij mezelf te rade gegaan, en kom op drie mogelijke, maar ook paradoxale, verklaringen uit. Eén: ik vrees dat ik deelname ontzettend leuk ga vinden en eraan verslaafd ga worden, en ik ben al sowieso aan té veel dingen verslaafd. Twee – een argument dat weliswaar slechts geldt sinds de ontmoetingen van de Leesclub online plaatsvinden: ik ben het zo beu als wat om dag in dag uit een online bestaan te leiden (als in: online les te geven, te vergaderen enz), en tracht mijn schermtijd echt te beperken. Drie – het argument dat vandaag het meest ter zake doet: ik weet dat dat niet voor iedereen geldt, maar ik ben iemand die er een groot genot in vind om in mijn eentje theaterteksten te lezen, en dat liever niet in groep doet. Voor de goede verstaander: het is niet zo dat ik teksten luidop lees en dan in verschillende stemmen spreek, maar wel dat een goede theatertekst mij op plekken in mijn hoofd, in mijn hart, in mijn buik brengen kan waar ik niet eerder ben geweest. En dat is best een intiem gebeuren tussen die tekst en mij. In combinatie met het eerste argument: ik vrees dat ik, als ik ga deelnemen en de smaak te pakken krijg, daags na elke Leesclub bij mezelf de behoefte en, meer zelfs, de nood ga voelen om elke gelezen tekst opnieuw te lezen, maar dan in mijn eentje, geheel zoals mijn verbeelding en ik dat willen vormgeven en ervaren. En daarvoor, daarvoor zijn de dagen dan echt weer te kort.
Het is op die bijzondere dynamiek die theaterteksten eigen is, dat ik vandaag wil ingaan.
Twee jaar geleden schreef ik in opdracht van Kunstenpunt in Brussel een landschapstekst over de theatertekst in Vlaanderen. Ik voerde toen een telling uit, en kwam, eerlijk gezegd tot mijn eigen verbazing, op een lijst uit van, het amateurcircuit buiten beschouwing gelaten, naar schatting 140 mensen die in Vlaanderen meer dan incidenteel voor theater schrijven. Enkele dagen geleden heb ik die telling nog eens overgedaan, en ditmaal kwam ik op naar schatting 160 mensen uit. Dat is veel. Voor de duidelijkheid: daar zijn ook Nederlanders bij die sinds langere tijd in Vlaanderen wonen en werken, én mensen die in andere talen dan het Nederlands schrijven, maar nauw betrokken zijn op het kunstgebeuren in Vlaanderen. Vraag is echter of zij ook alle 160 aanspraak kunnen maken op het predicaat “theaterschrijver”.
Niet dat ik van die “theaterschrijvers” een uiterst exclusieve club wil maken. Om dat vermoeden al meteen te counteren: een tijdlang dacht ik dat het “theaterschrijver zijn” iets is waarnaar je onvermijdelijk moet toegroeien, maar dat is niet zo. Met leeftijd of ervaring heeft het niet per se te maken. Om even over de plas, naar Groot-Brittannië, te kijken: geen haar op mijn hoofd dat eraan twijfelt dat Sarah Kane of, meer recentelijk, Jasmine Lee-Jones zich al meteen bij hun respectievelijke debuut als een volbloed “theaterschrijver” manifesteerden. Maar waarin schuilt dat dan?
De ‘ware’ theaterschrijver slaagt er naar mijn gevoel in om op een volwaardige wijze om te springen met de paradoxen die eigen zijn aan het “voor theater schrijven”. Daarover is in de loop der jaren uiteraard al veel inkt gevloeid, maar ik wil het graag nog eens dunnetjes overdoen, net omdat ik het zo’n specifieke ambacht vind. Een van mijn favoriete citaten over kunst is van de hand van de Nederlandse schilder Karel Appel. Die zegt in ‘Het boek van de schoonheid en de troost’ van Wim Kayzer dat, in tegenstelling met hoe er vaak over beeldende kunst wordt gedacht, zijn schilderijen pas “af” zijn als een publiek ze ziet. Een publiek moet zijn schilderijen “af-kijken”, zo zegt hij. Dat hangt samen met een basiskwaliteit die uiteraard ook het schrijven voor theater typeert. Niet alleen is een theaterschrijver zich ervan bewust dat zijn/haar woorden moeten kunnen worden uitgesproken, de theaterschrijver anticipeert hier ook op door een open schriftuur te hanteren die spelers, makers en regisseurs (en ook: lezers en kijkers) de mogelijkheid biedt om hiermee in interactie te treden, die ruimte laat voor samenspel, in de brede zin van het woord. Het schrijven voor theater in Vlaanderen heeft op dat vlak een streepje voor. Van de 160 mensen naar wie ik daarnet verwees, is de overgrote meerderheid (ik schat: zo’n 110) van oorsprong speler/maker. Het zijn theatermakers die in hoofdzaak hun eigen teksten spelen en/of regisseren.
Het grote voordeel is dat zij als geen ander weten hoe taal op het toneel functioneert, maar er is ook een keerzijde van de medaille. Het leidt wel eens tot teksten die vooral gericht zijn op speelbaarheid en uitspreekbaarheid, maar weinig autonoom zijn en andere aspecten ontberen, zoals een scherp doorwrochte inhoud of een doordacht vormbewustzijn. Voor de duidelijkheid: in Vlaanderen kom ik uiteraard ook teksten tegen waarbij het omgekeerde aan de hand is, want ook daar knelt soms het schoentje.
De ‘ware’ theaterschrijver combineert mijns inziens het beste van die beide werelden. In het besef dat elke vergelijking mank loopt: de Nederlandse schrijver Bernlef omschreef jazz ooit als “perfectie met een gaatje”. Dat is een definitie die voor mij ook voor de ideale theatertekst opgaat. De mate echter waarin die perfectie wordt benaderd dan wel hoe groot dat gaatje mag zijn, behoort voor mij tot de expertise van die ‘ware’ theaterschrijver. In het aftasten en het beheersen van dat spectrum schuilt ook een theaterschrijverskwaliteit. De perfectie kan bijvoorbeeld ook liggen in: hoe met dat gaatje om te springen. Ik geef graag een voorbeeld uit mijn eigen praktijk. In 2018 was ik dramaturg van ‘Het verhaal van het verhaal’ van Jetse Batelaan bij Theater Artemis en het Zuidelijk Toneel, en ik herinner me dat Don Duyns op de eerste repetitiedag zei dat hij voor Jetse eigenlijk “zo slecht mogelijk moet schrijven” en als schrijver “zijn kritisch vermogen” moet uitschakelen. Ik heb hierover vorige week nog met Don contact gehad, en hij drukte me op het hart te specificeren dat een “slechte” tekst schrijven ook alleen maar lukt door “goed” te schrijven. En dat begrijp ik. Wat hij bedoelde, is dat in de context van Jetses werk op het eerste gezicht banale dialogen of gemakkelijk rijm goed werken omdat er in de enscenering bijvoorbeeld visueel, muzikaal of conceptueel veel tegenover staat.
Die wendbaarheid is ook onderdeel van het “theaterschrijversvak”. In dat opzicht wil ik overigens wijzen op een euvel dat voor mij Vlaanderen kenmerkt. Nogmaals: het levert absoluut iets op dat, gemiddeld genomen, het schrijven en het spelen/maken in Vlaanderen zo vervlochten zijn. Maar het heeft ook nadelen: voor het verkennen van bovenstaand spectrum kan het zeer vruchtbaar zijn om het schrijven en het spelen/maken meer van elkaar los te koppelen en wie schrijft in situaties buiten zijn/haar comfortzone te brengen waar hij/zij ook voor andere makers en regisseurs schrijven kan. Ik geef één voorbeeld: het is best bizar om vast te stellen dat Freek Mariën, op een moment dat hij in binnen- en buitenland werd gelauwerd, enkel schreef voor zijn eigen praktijk. De eerste schrijfmogelijkheden van buitenaf dienden zich voor hem pas aan acht à negen jaar na zijn debuut. In Nederland, waar er sowieso meer “onafhankelijke toneelschrijvers” lijken te zijn, zijn dat soort mogelijkheden meer aanwezig. De Tekstsmederij is een voorbeeld van een organisatie die jonge schrijvers en regisseurs samenbrengt, maar ook in de werking van bijvoorbeeld Theater Bellevue en Het Nationale Theater zijn dergelijke ontmoetingen ingebed. In Vlaanderen kunnen er op dat vlak echt nog wel stappen worden gezet.
Voor de denkdag 'Shakespeare is dead, but here we are' schreef dramaturg Peter Anthonissen een statement over de staat van het toneelschrijven in Vlaanderen en Nederland. Wie neemt de pen over van de grote bard en hoe gaat het verder met het repertoire?
Tijdens de denkdag 'shakespeare is dead, but here we are', slaan Theater Bellevue en deBuren de handen in elkaar met Het nieuwstedelijk en het Toneelschrijfhuis om de staat van het toneelschrijven in Vlaanderen en Nederland onder de loep te nemen en in kaart te brengen.
Organisatie: deBuren, Theater Bellevue, Het nieuwstedelijk en Toneelschrijfhuis.