Een winkelier vroeg waarom kunsten gesubsidieerd worden. Een legitieme vraag. Ik probeer ze te beantwoorden.

In de grotten van Lascaux vind je prachtige muurschilderingen van 17.000 jaar oud. Blijkbaar hield de vroegste mens zich bezig met kunst. Maar werd die kunst dan ook gesubsidieerd? Eigenlijk wel. Die muurschilderingen zijn kundig gemaakt. Het is allesbehalve beginnerswerk. Iemand moet dus de tijd hebben gekregen om zich te bekwamen in de schilderkunst. Dat kon alleen maar als de gemeenschap van jagers-verzamelaars de getalenteerde schilders in hun midden vrijstelden van het jagen en verzamelen. Die kunstenaars hoefden zich dus niet bezig te houden met voedsel zoeken, maar konden zich, dankzij gemeenschapssteun, wijden aan de kunst.

Als iets gemeenschapssteun krijgt, betekent dat allicht dat we het als gemeenschap belangrijk vinden. Maar waarom vinden we kunst belangrijk?

Projectsubsidies droogleggen betekent dat je hele kunstenlandschap op korte termijn verschraalt.

Veel mensen omschrijven haar intrinsieke waarde als ontroering, verbeelding, inzicht. Dat lijkt subjectief. Maar de Nederlandse klinische neuropsycholoog Eric Scherder beschrijft hoe kunst onze hersenen prikkelt en ‘in beweging’ houdt. Als je kijkt naar kunst, ontstaat activiteit in de hoge hersenstam. Een dikkere hersenschors betekent ook dat je veel beter kan denken, spreken en rekenen. Bovendien krijg je ruimtelijk heel veel informatie te verwerken en die sluis je door naar de frontale lob van het brein. Die staat in voor creativiteit en flexibiliteit. Dat is de intrinsieke waarde van kunst: dat ze ons toestaat als mens (en als gemeenschap) te ontwikkelen. Daarom vinden we kunst belangrijk.

Maar moeten we dat per se subsidiëren? Dat heeft alles te maken met wat economen ‘marktfalen’ noemen. Niet alles kan via de markt geregeld worden. Sommige dingen zijn te risicovol of geven niet meteen een return on investment. Dan blijft de markt daar af.

Tegelijk zijn sommige dingen nu eenmaal te duur voor een individu om in zijn eentje te betalen. Wetenschappelijk onderzoek bijvoorbeeld. Had Einstein anno 1912 niet de tijd, de ruimte en het geld gekregen om de quantummechanica uit te werken, dan kenden we geen gps. Maar ook een operatie in een ziekenhuis. Iedereen begrijpt meteen dat je om infrastructuur, kennis en personeel te betalen meer geld nodig hebt dan je in je eentje kan betalen (als je tenminste niet in Amerikaanse toestanden wil belanden). Onderwijs is nog zoiets.

Remgeld

Allemaal dingen waarvan we als gemeenschap vinden dat ze belangrijk zijn en we ze dus gezamenlijk moeten betalen, los van wat ‘remgeld’ dat elke gebruiker bijdraagt. Zo ook in de kunsten. Een avondje toneel of muziek of een tentoonstelling kost veel meer dan ze kunnen opbrengen aan ticketverkoop.

Dat heeft bij live voorstellingen te maken met de running cost. Zelfs na de repetitieperiode blijft een voorstelling of een concert kosten genereren: acteurs en muzikanten moeten avond na avond opdraven, dus hier heb je geen schaalvoordeel. Of je nu 10 keer speelt, of 100 of 1.000, je maakt er niet meer winst mee, omdat je kosten bij elke voorstelling blijven stijgen. Dat krijg je alleen opgelost als je alles in het Sportpaleis speelt.

Dat is de markt: hoe meer producten je verkoopt, hoe meer winst je maakt. Niet zo in kunsten: de markt faalt als het niet op industriële schaal toepasbaar is.

 

Voor kleinschaligheid of complexiteit is geen plaats. Want dat is de markt: hoe meer producten je verkoopt, hoe meer winst je maakt. Niet zo in onderwijs, geneeskunde of kunsten: de markt lost het niet op, ze faalt als het niet op industriële schaal toepasbaar is. Een gemeenschap kan er dan voor kiezen er gemeenschapsgeld in te investeren. Toch als ze het belangrijk vindt dat die voorziening blijft bestaan.

Voor een professionele theatervoorstelling wordt gemiddeld twee maand voltijds gerepeteerd. In die tijd onderzoeken, oefenen en ontwikkelen de kunstenaars, net zoals 17.000 jaar geleden in Lascaux. Of zoals Einstein in 1912. In die tijd komt voor de producent geen euro binnen, waarmee hij de artiesten, technici en productiemedewerkers kan betalen. Ook daar dient gemeenschapssteun voor. Dat is gewoon research and development. En dat wordt in bijna alle sectoren gesubsidieerd. De wetenschap doet onderzoek en ontwikkelt nieuwe kennis, de kunsten doen onderzoek en genereren nieuwe betekenis.

De projectsubsidies die met 60 procent gekort worden, situeren zich precies daar: in de onderzoeks- en ontwikkelingsfase. De projecten zijn de broedplaats voor de kunsten van de toekomst. Die droogleggen betekent dat je hele kunstenlandschap (dus ook je grote vuurtorens als deSingel en Concertgebouw) op korte termijn verschraalt. In voetbaltermen: alsof je verwacht dat je ook zonder jeugdwerking en zonder oefenwedstrijden plots een excellente eerste klasse krijgt, die Europees kan spelen.

Spektakelmusicals

Je kan tegenwerpen dat in het theater en de muziek toch succesvolle voorbeelden zijn die wel winstgevend zijn. Dat klopt. Er zijn kassuccessen, die draaien op hun grootschalig publieksbereik. De tickets kosten ook een veelvoud van een reguliere theatervoorstelling en er wordt vooral gemikt op spektakel en de unieke ervaring. Maar alle dagen een dure, unieke en spectaculaire ervaring is een contradictio in terminis.

Er is geen tastbaar product en de arbeidsproductiviteit kan niet omhoog. Een symfonie van Beethoven moet je vandaag nog met evenveel volk uitvoeren als tweehonderd jaar geleden

 

Dus zijn er veel kleinschaliger projecten, die wel vlakbij zijn, tot de verste uithoek van het land, toegankelijk en betaalbaar voor iedereen. En voor mensen met verschillende smaken, achtergronden en interesses. Die kleinschaligheid kan inderdaad niet opboksen tegen de ‘vrije markt’. Net zoals het voor onze winkelier ook moeilijk is op te boksen tegen supermarkten, baanwinkels of onlineverkoop.

Maar anders dan in de winkel of in de webshop vervliegt bij live performance zoals theater, dans of muziek het ‘product’ als de lichten gedoofd worden. Er is geen tastbaar product en de arbeidsproductiviteit kan niet omhoog. Een symfonie van Beethoven moet je vandaag nog met evenveel volk uitvoeren als tweehonderd jaar geleden.

Dat maakt het inderdaad een dure aangelegenheid. Maar wel een waar we bij de grote en kleine momenten naar teruggrijpen. Bij huwelijken, verjaardagen, begrafenissen of op eenzame, druilerige dagen. Voor ontroering, inzicht en verbeelding.